Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/301

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
297
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

»Want hij is een dier niet, maar een wetende en het kwade ziende. En zoo hij toch zijn toevlucht neemt tot wat vuil en verfoeielijk schijnt, zoo moet hij met felheid vervolgd en tot radeloosheid gedreven zijn, dat hij dan eindelijk, in allerhoogste pijn, de duisterste nachten van het mensch-zijn zoekt, om zijnen Vader te vinden.«

En dan, maar dan alleen, zal Deze het licht maken om hem, en het kwade zal niet zijn.«


»Maar gij moet u niet blind verloren geven in de macht uwer begeerte, maar gij moet zien in de verste verte van uw weten, en willen met uwen grootsten Wil.«

»Uw gansche verschrikkelijke, doemvolle en heilige Daad moet gij vol beseffen en volkomen willen, met de volle samen-macht van alle uwe allerdiepste, nooit-doorgronde neigingen.«


»Want in allen schijn leeft het kwade graag, maar wie van deze dingen den schijn gedoogt, is aan het kwade zekerlijk vervallen.«

»De schijn dezer dingen is Lust, maar dit is snood bedrog. Het ware wezen is offering en groote renunciatie. Al hunne zaligheid offerzaligheid. Al hun geluk devotie.«

»Gij weet dit en zijt gehouden niet onwetend te zijn. Het zou u niet vergeven worden.«