Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/323

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
319
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

»En je weet toch wel dat ik toch óók liever zalig zijn wou, dan lijden. Maar toch wil ik het zoo.« —


Ik voorzag de vlucht der woorden mijner innigheid en hun droevig lot.

Ik voorzag het nare gaan, de kruisgang mijner innigheid.

Het witte Bericht, het teere, zachte Bericht van Liefde. Bevend van zich-gansch-weggevende Liefde. Op den harden Lijdensweg.

Het kleine, blanke Lam. Het zachte, goedige dier — in de harde handen. De harde handen die het zullen vatten, de harde voeten die het zullen schoppen. Het vertrouwende beestje.

De blije, lustige, kristalheldere stroom — vertrouwend stroomend naar het groote, dorre land.

Het kristal-klare water van Geloof, — het koele water transparant, het zachte, lavende water. In de woestijnen, dor van ongeloof, trillend van spotten, schroeiend van haat.

Waar het genadeloos haat-lachen klatert, waar het vale, wezenlooze stof stuift om de zwarte rotsen.


Want ik ken dit alles zoo goed, helaas. Het kinderlijke en naïeve is lang niet meer in mijn vertrouwen.

Ik ken zeer goed en zie helder de barre woestheid