Deze pagina is gevalideerd
321
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
— »Ja, dat weet ik wel. Dat wist ik wel. Ik heb het altijd zoo begrepen. Maar toch zou ik ’t willen. En jij bent gelukkig, mijn jongen, mijn diamant-arend, dat jij deze boete doen mag.« —
O lieden die dit arme spreken hoort, zoo daar wat liefde in u is, wat eerbied, en een zweem van heiliging, loochen die in uw roekeloosheid niet. Daarbij bezweer ik u, hoed uw ontzag. Bewaak den adem van uw lippen, behoed uw minst bewegen, dat niets schenden zal, achteloos.
21