dood, en de eeuwige nachten zijn mij niet langer uitgestorven. In eindeloos duister is alom diep licht en levende schaduw van warmte omvangt alle peillooze kou,
Het doode der werelden is een schijn en het wezenlooze der zee een bedrog. Het Leven is in alles waarachtig.
De vrees is verstreken, de groote moed verrijst. De groote moed vult blijde ziel en wereld, zij onderstaat rustig alle verschrikkingen.
Zeker van hare sterkte is haar de Dood om ’t even en machteloos de donkernis.
In sterkte zal ik leven en in hooge weelde sterven, al naar mij dit wordt aangedaan.
En het brood des zoeten Berichts zal ik breken en deelen onder hen, mijn gelijken.
Ja, wij hebben onze kindheid lief. Maar het Leven keert niet op zijnen weg.
De dagen die waren zijn schooner dan de dagen die zijn. Maar toch brachten deze ons bij nóg schoonere nader.
De kinderen zijn ons een voorbeeld want zij dragen hun leven beter dan wij.
En de kinderen van ons geslacht, de heldenkinderen droegen hun leven wèl, beter dan wij.
Maar hun last was lichter.