Naar inhoud springen

Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/43

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv

 

IV.

 

Twee kinderen, meisjes, even groot, elkander gansch gelijkend. Elf, twaalf jaar.

Ik, drie, vier jaar ouder, een groote jongen. Onzeker in de nog steeds veranderende gestalte van mijn lichaam, ongemakkelijk en onhandig in het groeiende lijf, elken dag weer nieuw. Niet vertrouwd met mijn bewegingen, mijn houding, mijn kleederen. Mijn stem wisselend, mijn handen te groot.

Een land van bergen en snelstroomend water. Aan den bergkant, tusschen ’t bosch, een kleine weide. Een klein beekje daardoor, vlug aanloopend uit ongeziene kloofjes, glinsterend onder ’t gras, springend links en rechts, in ’t zoeken, zoeken van de laagte — en al gestadig murmelend in zichzelven, tevreden als een wandelend, bloemenzoekend kind. De zon daar breed en vaderlijk over.