Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/103

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

DUIVEN.




  Klap-klap-klap,
  m'n dertien duiven
slaan hun vlerken, de eene op de aâr;
  klap-klap-klap,

doen ze, van mijn dak mij daar.

  Klap-klap-klap,
  ze spelevaren,
rinkelroeiende, altemaal;
  klap-klap-klap,
  van harentaren,
ommentom, in éénen haal.

  Klap-klap-klap,
  ze zijn daar weder;
hoort ge vlug hun vlerken slaan?
  Klap-klap-klap,
  ze vallen neder,
beetende op mijn dak, voortaan.