Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/86

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


De sperretakken staan, nabij
den boom, alsof hun' blâren
gestorven, over langen tijd,
aan jeugd en jonkheid waren;
maar, al zoo zaan de zomer komt,
herzie ‘k hun verste vingeren
met jeugdig groen en zappigheid
den ouden boom omslingeren.

Nog winter is ‘t, men zeggen zou,
omtrent het bol; en, neven
het bol, zijn zwart de takken, die
maar tendenwaards en leven:
het oude draagt het nieuwe, dat
nog jong is; maar, van dagen
ook oud geworden, beurtelings,
zal ‘t oude ‘et nieuwe dragen.