Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/89

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 


Het voor- en ‘t nagetij elkaar genaken,
midbâmesse en midlente is ‘t, almedeen;
op ieder lapken loofs er blommen blaken,
aan ieder taksken hangt er edelsteen,
dat, geluw, groen en rood en blauw, van boomen
vol bleuzende appels doet, en peren, droomen.

Een wonderlijk aanschouwen! Hoe ‘t gelooven,
schoon nauwe ik zitte en zie, dat ‘t anders niet
als lekend loof en is, en scherpe schooven
van stralen, die daarin de zonne schiet:
‘t is alles even vrij, van verwe en voege,
of Adams paradijs weêr opensloege.

Dat menigmaal mij worde een' wonne als deze
geschonken, onder u, Catalpa schoon;
de hand die u daar zette 'et welzijn weze
gegeven van Gods ongekenden loon!
En zie ‘k u zelden weêr, in later tijden,
uw zijden zeildoek zal een ander blijden.


KORTRIJK, 19/8 '97.