Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/139

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

DE OUDE KOPWULGE


DE oude kopwulg', hoort mij melden,
achter lande zie 'k, onzelden,
  't hoofd met jarig hout gelaân,
  hellende over ' t water staan .

Tweemaal schoone is ze aan te schouwen:
eenmaal in den diepen, blauwen
  hemel; en, beneên weêrom
  in den diepen waterkom.

Och, hoe geren, achter strate,
zie 'k u, groene vogelzate;
  hoore ik, als ge zingt en klingt,
  's morgens,... en de zonne blinkt!

Och, hoe is mij lief het leken.
dikwijls van den dauw gebleken,
  vallende in den waterplasch,
  uit uw vochtig meigewas!

Blijft nog lange, o oude bonke,
staan daar, van den wulgentronke,
  staan en, bij den waterboord,
  dragen jonghout, immervoort!