Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/153

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

DE BLEEKERSGAST


't VERVERSCHT mij, in 't geweld gestaan
der hooge zonnekrachten,
te zien van verre, aan 't water slaan,
vuls arems, uit de grachten,
den bleekersgast : de regenvloed
't geleschte lijnwaad ronken doet.

Den lepel zwaait hij, zwak van leên,
ter beken uit, omhooge;
en waken doet, hoe verre heen
hij werpen kan, zijne ooge:
de laatste lage en mist hij niet,
en al dat drooge is nat hij giet.

De groote zonne lacht daarop
heure alderliefste lonken;
die, vallende in den dreupeldrop,
den dreupeldrop ontvonken:
ik regenbogen, smal van bouw,
nu hier nu daar, in 't gers, aanschouw.

Het lijnwaad is, en 't gers, nu nat
genoeg; de lanen leken;
en wederom zijn spegelglad
van aanschijn al de beken