Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/225

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

HET SCHRIJWIEL


LUSTIG, op zijn loopgetouwe,
  wielt de wielman, eer als gij
tiene telt, u, gei en gauwe,
  twintig vademen voorbij.

Wielman, 'k wille uw wieltje koopen,
  hebbe ik goed bewijs daarvan,
dat het, onbeschreden, loopen,
  ook te voet, mij volgen kan.

Geren zou 'k een Lotjen hebben,
  dat mij, gaande of in den draf,
lustig liet zijn' stalen rebben
  springen op en springen af.

Dat bleef staan naar mij en wachten,
  stond ik zelve een' wijle of twee;
dat mij volgde, uit eigen' krachten,
  als een levend peerd gedwee.

Op nen ruin, ja, wilde ik rijden,
  een gerid van vleesch en been,
maar geen krepel wiel beschrijden,
  dat niet weg en kan, alleen.