Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/25

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

'T VRIEST


VASTE in 't ijs staan al de beken,
  effenboords, en volgezeeuwd:
uitgeweerd twee wulgenreken,
  weg ' t is al, en witgesneeuwd,
al, dat nog mijne oogen zagen,
rechts geleên twee winterdagen.

Weg en wete ik waar mij vinden,
  batte en bane is doodgedaan;
snijden doen de snelle winden,
  't vogelvolk moet schooien gaan:
mussche en merel eten vragen,
zoekende in de doorenhagen.

Deerlijk is de zonne aan 't zinken,
  't beste van den dag is om :
't avondt, en de sterren pinken
  schielijk, in den hemelkom:
scherpe en sterke bijzen vagen
't rijspeur van den winterwagen.

Toe zijn al de deuren; dichte
  dekt de sneeuw de daken al;
heinde en verre en zie'k gezichte
  dat « goendag ! » mij bieden zal;