Deze pagina is proefgelezen
LENTEGROEN
't IS lentegroen genoeg,
voor honderdduizend oogen;
cilaas, 'k en hebbe er ik,
o grondig groene zee,
maar twee:
wie kander moedeloos,
den dwang mij doen gedoogen
van 't geen mij tegenhoudt
nen tocht in al dat groen
te doen?
voor honderdduizend oogen;
cilaas, 'k en hebbe er ik,
o grondig groene zee,
maar twee:
wie kander moedeloos,
den dwang mij doen gedoogen
van 't geen mij tegenhoudt
nen tocht in al dat groen
te doen?
Gij vlerkendragend volk,
gij allerhand gezwinde
doorvliegers van de lucht,
de lieve lente lacht
zoo zacht;
en gij, gij vliegt haar in
't gemoet, bij lork en linde,
in 't nieuwgeboren gers,
in 't onkruid en in 't riet:
ik niet!
gij allerhand gezwinde
doorvliegers van de lucht,
de lieve lente lacht
zoo zacht;
en gij, gij vliegt haar in
't gemoet, bij lork en linde,
in 't nieuwgeboren gers,
in 't onkruid en in 't riet:
ik niet!
Gij bietjes ongeteld,
gij tienmaalhonderdduizend
gij tienmaalhonderdduizend