Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/21

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
   Van Hem die zon
   en mane miek,
die kruid en loof liet groeien;
   van Hem, dien wij,
   vol schoonheid, in
elk blommeken zien bloeien.

   Verrukkend is ‘t,
   den wierookwalm,
in ‘t morgenvier der vensteren,
   te volgen, op
   zijn' hemelbaan,
doorlaaid van duizend gensteren!

   Daar huivert, on-
   weerstaanbaar, iets
in ‘s menschen merg en midden,
   dat hemelwaards
   de ziele haalt,
dat knielen doet en bidden!




O GULDEN HOOFD

o Gulden hoofd der blijde zonne,
volheerlijke, altijd nieuwe bronne
    van levenskracht;
wie heeft u in die blauwe streken
het brandend voetspoor uitgesteken
    en voortgedacht?