Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/49

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
't is snee' tot in uw huis,
't komt snee' door al de spleten
  't is snee', 't is immer snee',
  en al sneeuwwittigheid,

De wind komt, wild en boos,
gesnoeid uit alle gaten;
  geen ruste en wilt hij, eer
hij eenmaal weten zal
  dat 't volk verdwenen is,
en hem wilt meester laten...
  't Is bijster, bijtend koud,
en 't wintert overal.




 

O KINDERS VAN DE LOCHT


o Kinders van de locht,
gesneeuwde blommigheden;
o sterrenpulver, fijn
gevijlsel van krystaal;
zoo teêr dat, schaars gelijfd,
gij weg zijt en verleden,
zoohaast ik, waar gij valt,
u volge en adem haal
te roekloos! Winterdonst,
die zichtbaar zijt in 't spelen
der zonnekrachten, niets
en evenaart u hier,
't en zij... 'k moet hooger op,
zal ik een beeld u stelen,
'k moet door de wolken heen,
tot in den hemel schier!