Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/51

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Nog maanden en dagen
zal 't lijen eer 't alom
weêr licht is en leven,
en blad hier, en blom.

„'t En zal,” zei de Winter,
„'t en zal,” en zoo zaan
is houtwaards hij ijskoud
aan 't asemen gegaan.

Het hout wordt te bloeien
en 't blinkt, zoo medeen,
vol heerlijke blommen,
vel edel gesteen.

Geen takske, geen tuitje,
geen spinnekopnet,
of dikke is 't met baarden
en burstels bezet.

Met baarden en burstels,
zoo licht en zoo snel,
't en groeit op geen lammeren
zulk witwollig vel.

't En zwemmen geen zwanen
zoo helder van vacht,
als 't hout daar de ruwrijm
op rustte eenen nacht.

Met elsens van ijs al
hun' toppen getooid,
gescherpt staan de hulsten,
veel schoonder als ooit.