Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/56

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Bonte kraaie, uw schamel wezen
leert een schoone lesse aan dezen
  die verkwisten 't daaglijksch brood,
  etend, zonder etensnood.

Ach, verdeelden ze, alle dagen,
't brood dat ze Onzen Vader vragen,
  met zoo menig armen bloed,
  die 't, lijk gij, gaan zoeken moet?

Waar de neerstig nauwe boeren
hun gegraande peerden voeren,
  trekkende aan den wagenlast,
  daar is 't dat uw kooren wast.

Hun verlies komt u te baten,
en zoo zie 'k u, achter straten,
  raad- en roekloos van gebrek,
  pekken in nen peerdendrek!

'k Zie u neerstig 't leven halen,
'k zie u nederig zegepralen
  op een hoopken mesch, verblijd,
  lijk sint Job, in zijnen tijd.

Bonte kraaie, 't doet mij dere
dat ik uwen troost begere,
  en, eilaas, het doen daarvan,
  dat ik daar niet aan en kan!

Laat den winter eens verdwijnen,
laat de Aprilsche zonne schijnen:
  dan, o kraaie, krijgt ge uw deel
  in Gods goedheid, algeheel.