Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/63

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


'k Goendag ze dan, en 'k ga voorbij,
  niet zoekende om te weten
of groote of geen' hun' schoonheid zij:
  'k goendag ze, en 't is vergeten.

Maar daar, in uwen winkel, daar
  zij, stelende aller oogen,
hun zondagbeste huid en haar
  elk, onbermhertig, toogen;

met 't mondtjen in de beste plooi
  gevat, en pal geklonken,
daar staan ze, net als houtjes mooi,
  en onder glas te pronken!

Hoe leelijk is 't, hoe onbeschaamd!
  'k zou liever hangen moeten
als daar mijn' schoon-... of, hoe genaamd?
  mijn' gekheid uit staan boeten.


 
Na lang getoef en veel gebei,
  nu, jonge mannenlieden,
nu hebt ge 't naar uws herten grei:
  'k moet veel geluks u bieden.

De snoef behoorde 't vrouwgemoed,
  nu is hij mansch bedegen,
en eindlijk wordt de vrouwenhoed.
  ja, van de mans gedregen!