Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1840).pdf/14

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

een gedeelte van het grondgebied des Rijks of van deszelfs bezittingen in andere werelddeelen, worden dezelve door den Koning niet bekrachtigd, dan na dat de Staten-Generaal op dezelve hunne goedkeuring hebben gegeven.

58. De Koning heeft het oppergezag over de vloten en legers.De militaire officieren worden door Hem benoemd en ontslagen, of, daartoe termen zijnde, op pensioen gesteld.

59. De Koning heeft bij uitsluiting het opperbestuur over de volkplantingen en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen.

Aan de Staten-Generaal zullen, in den aanvang van elke gewone zitting, worden medegedeeld de laatst ingekomene staten van ontvangsten en uitgaven van opgemelde volkplantingen en bezittingen.

Het gebruik van het batig slot, beschikbaar ten behoeve van het moederland, wordt bij de wet geregeld.

60. De Koning heeft het opperbestuur van de algemeene geldmiddelen. Hij regelt de bezoldiging van alle collegien en ambtenaren die uit 's Lands kas betaald worden, en brengt dezelve op de begrooting der Staatsbehoeften.

De bezoldiging der ambtenaren van de Regterlijke magt wordt door de wet geregeld.

61. De Koning heeft het regt van de munt. Hij vermag zijne beeldtenis op de muntspecien te doen stellen.

62. De Koning verheft in den adelstand : al wie door den Koning in den adelstand verheven wordt, brengt de brieven van adeldom ter kennis van de Staten zijner provincie, en deelt aanstonds in al de voorregten daaraan verbonden, bijzonderlijk in de bevoegdheid, om beschreven te worden in de ridderschap, mits voldoende aan de vereischten voor dezelve bepaald.

63. Ridder-orden worden door eene wet, op het voorstel des Konings ingesteld.

64. Vreemde orden, waaraan geene verpligtingen verbonden zijn, mogen worden aangenomen door den Ko-