Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1887).pdf/8

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Derde Afdeeling.
Van de voogdij des Konings.

31. De Koning is meerderjarig als zijn achttiende jaar vervuld is.

Hetzelfde geldt van den Prins van Oranje, ingeval deze Regent wordt.

32. De voogdij van den minderjarigen Koning wordt geregeld en de voogd of voogden worden benoemd bij eene wet.

Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in vereenigde vergadering.

33. Deze wet wordt nog bij het leven van den Koning, voor het geval der minderjarigheid zijns opvol gers, gemaakt. Mogt dit niet zijn geschied, zoo worden, is het doenlijk, eenige der naaste bloedverwanten van den minderjarigen Koning over de regeling der voogdij gehoord.

34. Alvorens de voogdij te aanvaarden legt elke voogd, in eene vereenigde vergadering van de Staten-Generaal, in handen van den voorzitter,den volgenden eed of belofte af:

„Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning ; ik zweer
„(beloof) al de pligten, welke de voogdij mij oplegt,
„heilig te vervullen, en er mij bijzonder op te zullen
„toeleggen, om den Koning gehechtheid aan de
„Grondwet en liefde voor zijn volk in te boezemen.”
„Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig !" („Dat beloof ik!")

35. Ingeval de Koning buiten staat geraakt de regering waar te nemen, wordt in het noodige toezigt over zijn persoon voorzien naar de voorschriften, omtrent de voogdij van een minderjarigen Koning in art 32 bepaald.

De wet bepaalt den eed of de belofte door de hiertoe benoemde voogd of voogden af te leggen.


Vierde Afdeeling.
Van het Regentschap.

36. Gedurende de minderjarigheid van den Koning wordt het Koninklijk gezag waargenomen door eenen Regent.

37. De Regent wordt benoemd bij eene wet, die tevens de opvolging in het regentschap, tot 's Konings meerderjarigheid toe, kan regelen. Over het ontwerp