Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/11

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

al de plichten, welke de voogdij mij oplegt, heilig te vervullen, en er mij bijzonder op te zullen toeleggen, om den Koning gehechtheid aan de Grondwet en liefde voor Zijn volk in te boezemen.

„Zoo waarhjk helpe mij God almachtig!" ("Dat beloof ik!")


Artikel 33.

1. Ingeval de Koning buiten staat geraakt de regeering waar te nemen, wordt in het hoodige toezicht over Zijn persoon voorzien naar de voorschriften, omtrent de voogdij van een minderjarigen Koning in artikel 30 bepaald.

2. De wet bepaalt den eed of de belofte door de biertoe benoemde voogd of voogden af te leggen.


VIERDE AFDEELING.
Van het regentschap.


Artikel 34.

Gedurende de minderjarigheid van den Koning wordt het koninklijk gezag waargenomen door een Regent.


Artikel 35.

1. De Regent wordt benoemd bij eene wet, die tevens de opvolging in het regentschap, tot 's Konings meerderjarigheid toe, kan regelen. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in vereenigde vergadering.

2. De wet wordt nog bij het leven van den Koning, voor het geval der minderjarigheid Zijns opvolgers, gemaakt.


Artikel 36.

1. Het koninklijk gezag wordt mede aan eenen Regent opgedragen, ingeval de Koning buiten staat geraakt de regeering waar te nemen.

2. Wanneer de hoofden der ministerieele departementen, in rade vereenigd, oordeelen dat dit geval aanwezig is, geven zij van hunne bevinding kennis aan den Raad van State met uitnodiging om binnen een bepaalden termijn advies uit te brengen.


Artikel 37.

Blijven zij na afloop van den gestelden termijn bij hun oordeel, dan roepen zjj de Staten-Generaal in vereenigde vergadering