Naar inhoud springen

Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


ZEVENDE AFDEELING.
Van den Raad van State, de ministerieele departementen en de vaste colleges van advies en bijstand.


Artikel 74.

1. Er is een Raad van State, welks samenstelling en bevoegd- heid worden geregeld door de wet.

2. De Koning is Voorzitter van den Raad en benoemt de leden.

3. De Prins van Oranje en de dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, hebben, nadat hun achttiende jaar is vervuld, van rechtswege zitting in den Raad.


Artikel 75.

1. De Koning brengt ter overweging bij den Raad van State alle voorstellen, door Hem aan de Staten-Generaal te doen of door deze aan Hem gedaan, alsmede alle algemeene maatregelen van bestuur van het Rijk en van Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao.

2. Aan het hoofd der uit te vaardigen besluiten wordt melding gemaakt dat de Raad van State deswege gehoord is.

3. De Koning hoort wijders den Raad van State over alle zaken, waarin Hij dat noodig oordeelt.

4. De Koning alleen besluit en geeft telkens van Zijn genomen besluit kennis aan den Raad van State.


Artikel 76.

De wet kan aan den Raad van State of aan eene afdeeling van dien Raad de uitspraak over geschillen opdragen.


Artikel 77.

1. De Koning stelt ministerieele departementen in, benoemt er de hoofden van, en ontslaat die naar welgevallen.

2. De hoofden der ministerieele departementen zorgen voor de uitvoering der Grondwet en der andere wetten, voor zooverre die van de Kroon afhangt.

3. Hunne verantwoordelijkheid wordt geregeld door de wet.

4. Bij het aanvaarden van hunne betrekking leggen zij in handen van den Koning den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof) getrouwheid aan den Koning en aan de rondwet; ik zweer (beloof) al de plichten, welke het ministerambt mij oplegt, getrouw te zullen vervullen.