Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/32

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Artikel 125.

De ontwerpen der algemeene begrootingswetten worden door den Koning bij de Tweede Kamer ingediend dadelijk na het openen der gewone zitting van de Staten-Generaal, vóór den aanvang van het tijdperk, waarvoor de begrootingen moeten dienen. Dat tijdperk mag niet langer zijn dan twee jaar.


Artikel 126.

1. Geen hoofdstuk der begrooting van uitgaven kan meer dan die voor één departement van algemeen bestuur behelzen.

2. Ieder hoofdstuk wordt in een of meer ontwerpen van wet vervat.

3. Door zoodanige wet kan overschrijving worden toegestaan.


Artikel 127.

De verantwoording van de Rijksuitgaven en ontvangsten over eiken dienst wordt, onder overlegging van de door de Rekenkamer goedgekeurde rekening, aan de wetgevende macht gedaan naar de voorschriften van de wet.


VIERDE HOOFDSTUK.
Van de Provinciale Staten en de Gemeentebesturen.


EERSTE AFDEELING.
Van de samenstelling der Provinciale Staten.


Artikel 128.

1. De leden der Provinciale Staten worden voor vier jaren rechtstreeks gekozen door de ingezetenen der provincie, tevens Nederlanders, of door de wet als Nederlandsche onderdanen erkend, die den door de wet te bepalen leeftijd, welke niet beneden drie en twintig jaren mag zijn, hebben bereikt. De verkiezing geschiedt op den grondslag van evenredige vertegenwoordiging.

2. De laatste zinsnede van het eerste lid, het tweede en derde lid van artikel 81 zijn van toepassing,

3. Zij treden tegelijk af en zijn dadehjk herkiesbaar.

4. Om lid der Provinciale Staten te kunnen zijn wordt vereischt, dat men Nederlander of door de wet als Nederlandsch onderdaan