Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/104

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
INGESNEEUWD
89
 

Iets anders bedenken! Nu ja, dat was gemakkelijk genoeg gezegd. Maar wàt?

Eindelijk had Jacob er iets op gevonden.

„Als we het eens probeerden, zooals de boerenjongens te Diemen en op andere dorpen vaak musschen vangen?" stelde hij voor.

„En hoe doen die dat dan?" vroeg De Veer.

„Wel, ze zetten een tegel als val neer, met een stokje er maar éven onder tot steun. Aan dat stokje zit een dwarsstokje bevestigd, maar zóó, dat het zich aan de binnenzijde van de val bevindt. Hieraan zit het aas. Nauwelijks gaat daar een hongerige musch aan pikken of—flap!—de tegel valt op het arme beestje neer en..."

„Och, kom," spotte de Kromme, „dat is goed voor musschen. Maar wat zou je denken, dat zoo'n groot dier als een vos met een tegel te vangen is?"

„Wel nee," zei Jacob, „dat weet mijn grootje ook wel! We moeten natuurlijk veel grooter vallen maken! In plaats van een tegel nemen we planken en bevrachten die nog met een heeleboel steenen. Dan zullen ze toch zèker wel zwaar genoeg zijn!"

„Maar tien tegen één," zei Gerrit de Veer, „dat zoo'n vos niet dood is, al krijgt hij zoo'n vrachtje op zijn corpus. En wàt zal je dan zien? Dan graaft de slimmerd een gat in de sneeuw en—oele! hjj gaat fluiten!"

„O, maar als het anders niet is," zei Barentsz, wien het denkbeeld van den scheepsjongen wel toelachte, „die kwaal is best te verhelpen. We slaan dan eenvoudig een reeks van paaltjes in den grond, en het uitgraven is niet meer mogelijk!"

Zoo werden er dan eenige vallen of sprengen klaar gemaakt, maar ze beleefden er in het eerst nog weinig plezier van. Want pas hadden zij ze gezet, of het begon geweldig te sneeuwjachten en dat hield zóó lang aan, dat ze gedurende drie dagen als opgesloten waren.