Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/79

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
70
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

Ondanks de korte dagen en allerlei tegenspoeden hadden zij er niet meer dan een maand aan gewerkt en dat het dus een hoogst eenvoudig gebouw was, is te begrijpen.

Er was nu ook een schoorsteen in en om het insneeuwen te voorkomen, had men bóven den schoorsteen, op het dak, een stevig vat getimmerd, met den bodem naar omhoog. Om nu tóch den rook door te laten, waren terzijde in dat vat eenige openingen gezaagd. Op den haard stond een zware ijzeren drievoet, waaraan men een pot of ketel kon ophangen. De vaten met mondbehoeften en de verschillende goederen, die men al in de hut gebracht had, stonden echter nog vrij ongeregeld door elkaar. Doch nadat hierin langzamerhand wat orde was gebracht en weldra een groot houtvuur vroolijk vlamde en knetterde, begon het er werkelijk al heel huiselijk uit te zien.

Toen nu ieder zijn plekje bij den haard had opgezocht, vond de schipper het een geschikte gelegenheid, om nog eens te trachten, zijn volk met moed en vertrouwen op de toekomst te bezielen. Want hij begreep maar al te goed, hoe véél hun mogelijk nog stond te duchten.

„Mannen," zoo begon hij, „we zijn dan, dank zij de inspanning van allen, nu toch gelukkig zoo ver, dat de hut voltooid is. Hier, rondom dit koesterende vuur, zal ieder het best begrijpen, van hoeveel beteekenis dat mag heeten.

Met ons zeventienen verlieten wij het Bereneiland, met ons zestienen bleven wij over. Onze timmerman, arme kerel, rust in het lekzand, nabij de afwatering. Maar wanneer, ondanks de ongemeene guurheid van dit barre klimaat, slechts één bezweken is, dan meen ik, dat wij tot nog toe geen reden tot klagen hebben.

Het groote doel, waarvoor wij uitgingen: een anderen weg naar Indië te vinden, wat den bloei en de welvaart van ons Vaderland zou hebben verzekerd, dat doel werd