Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/84

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
INGESNEEUWD 75

„Aerjansz," zegt meester Hans nu,, „je moet niet schrikken hoor, als je zoo meteen een schot hoort. Ik geloof, dat er een ijsbeer op ons huis aankomt!"

Achter de half geopende deur staat onze barbier nu op de loer... Een ijsbeer?... Neen, 't lijkt toch van niet... Maar wat dan?—'t Is toch een wit dier, dat is zeker... Maar wat? .... Paf! klinkt het opeens langs de eenzame sneeuwvelden van Nova Zembla.

Op het schip heeft men duidelijk den knal gehoord...

„Het geluid komt van de hut," zegt Barentsz. „Er is stellig onraad!"

„Ja, laten we maar eens gauw kijken!" raadt de schipper. „Wie weet, of er geen ijsbeer in de hut is binnengedrongen!"

Maar toen zij nu gezamenlijk naar het huis snelden, kwam meester Hans Vos hun al tegemoet met een gezicht, dat straalde van trots en genoegen.

.Mannen, wat denk je wel, dat ik geschoten heb?" vroeg hij.

„Een ijsschots, meester, die je voor een beer hebt aangezien," spotte Jacob.

De meester verwaardigde zich niet, daarop te antwoorden, maar hield triomfantelijk zjjn buit in de hoogte.

„Een witte vos?" zei Barentsz op bedenkelijken toon.

Dat viel den meester niet erg mee. Hij had uitroepen van verbazing, hij had lof verwacht.

„Maar stuurman," zei hij daarom eenigszins teleurgesteld, „de kok kan het vleesch toch braden en zal gebraad in onze omstandigheden geen feestmaal zijn?"

„Jawel, meester Hans, maar je zult zien, dat met de komst van de vossen de beren gaan verdwijnen, een stellig bewijs, dat binnen weinige dagen niet alleen de maanden-lange poolnacht invalt,—iets wat we wel wisten—maar dat ook de eigenlijke winter spoedig zal komen. En dien had ik nog zoo gauw niet verwacht.