Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/106

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

90

voor de opening en verslaapt zoo den barren wintertijd.

In het voorjaar en soms weer in het najaar maakt hij aan zijn luchtwoning een zijvertrek, waarin hij zijn eieren onderdak brengt; misschien zult ge, als gij bij toeval ook een mannetje in het aquarium hebt gekregen — die zijn veel grooter, net andersom als bij de landspinnen — bemerken, dat twee soms drie luchtklokken door overdekte luchtgangen met elkaar zijn verbonden.

Maar we zouden door dien ijdelen zilverschijn aangetrokken, geheel en al vergeten, dat we bezig waren kokerjuffers te verzamelen.

In den zomer of als het een mooi voorjaar is geweest al in het laatst van Mei of in het begin van Juni, vindt ge weinig phryganiden meer bij den bodem, dan hebben de larven zich al weer verpopt. De opening van hun huisje is met een luchtig geweven netje gesloten, (aan het bovenste der twee vergroote kokertjes is deze sluiting duidelijk te zien) en nu hebt ge veel meer kans de huisjes te krijgen door de oppervlakte van de sloot aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen.

Ze drijven thans met den zwakken stroom mee of hangen in stilstaand water tusschen drijvende waterplanten. Let op alles, wat ge ziet en niet dadelijk herkent.

Daar komt al wat aandrijven; haal binnen jongens! Net een plat stokje! en dat ding daar ginds? wacht maar het drijft hier heen; dat lijkt wel een miniatuur-rat met een flinke staart. Zouden dat ook kokerlarven zijn?

Kijk eens, ze bewegen zich allebeide; al zijn er nu ook wel beweeglijke poppen onder de insecten, de huisjes van de kokerlarven leven toch zelf niet. Dit zijn dus geen phryganiden. Wat dan wel?

Ja, wat zal ik zeggen, de latijnsche namen klinken zoo geleerd; wij jongens noemden ze eenvoudig "rotjes en stokjes";