Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/154

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

136

Gij ziet dat de blaasjes niet zuiver eivormig zijn, maar dat zij een bollen en een meer afgeplatten kant hebben. Die platte zijde, zouden we de buikzijde van het blaasdiertje kunnen noemen. De punt van die buikzijde is, waar de sprietvormige uitsteeksels zitten. Nu moet de loupe erbij te pas komen.

Op eenigen afstand van de punt ziet ge in de eene ongelijkheid, de blaasjeshuid is daar ingebogen. Neemt ge nu een dun stokje of een naald zonder punt, dan kunt ge u ervan overtuigen dat het gedeelte van de punt af tot aan die inbuiging, los op den rand der inbuiging ligt en naar binnen er een eindje overheen steekt. Bij de minste aanraking ontstaat daar eene opening. Zwemt nu een klein diertje tegen dit gedeelte aan, dan wijkt het onmiddellijk terug en de argelooze zwemmer, misschien door zijn instinct aangezet om dit donkere hoekje na te snuffelen, raakt er binnen. Nu ligt de klep weer vlak op den rand, alleen door een trekkende beweging zou hij omhoog gehaald kunnen worden, maar onze gevangene kan niet anders dan duwen, en dat kost hem het leven.

Het lijk gaat tot ontbinding over en de verrottings-producten, door den binnenwand van het blaasje opgezogen, zijn voedsel voor de plant. Gij weet dat volwassen daphnia's een schaal hebben. Die schaal verteert niet, maar kan evenmin als eerst het gevangen dier uit 't blaasje weg en blijft daar dus liggen. Naarmate het blaasje meer slachtoffers maakt, komen er meer van die onverteerbare overblijfselen, zoodat het ten slotte vol raakt en buiten gebruik moet worden gesteld. Een onderzoeker heeft eens in zoo'n vol blaasje het stoffelijk overschot van 24 verschillende diertjes gevonden.

Zoo kan een enkele blaasjeskruidplant, die over een paar honderd vallen te beschikken heeft, eene geduchte opruiming