Naar inhoud springen

Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/184

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

162

voorschijn te komen, want dat hebben ze hard noodig. Ze lijken veel op die van de kikkerbeet (Hydrocharis morsus ranae — dit latijn zet ik erbij om verwarring met Batrachium te voorkomen). Maar ze zijn grooter en voller. Vielen ze maar wat meer in 't oog, want zonder de hulp van insecten kunnen ze ook weer onmogelijk zaden voortbrengen. Dat komt, doordat — evenals bij Hydrocharis — op de eene plant weer niet anders dan bloemen met meeldraden voorkomen, terwijl die op een andere plant niet anders bevatten dan stampers.

Het stuifmeel is kleverig en niet overvloedig, de stempels zijn klein, de bloemen steken in 't geheel niet in de hoogte, zoodat de wind niet voor de overbrenging van het stuifmeel kan zorgen, insecten moeten dat doen. Nu doet de bloem wel eenige moeite, om insecten te lokken — zij biedt ze honig aan — en nog al veel ook, want in iedere bloem zitten 24 honigmachines.

Gij kunt ze gemakkelijk vinden: gij hebt ze misschien al voor meeldraden aangezien, een verklaarbare vergissing, waarvoor ge u niet behoeft te schamen: de groote Linnaeus heeft ze ook begaan. Als gij de 3 groene kelkblaadjes en de 3 witte kroonblaadjes wegsnijdt, dan vindt ge in een kring rondom de meeldraden of de stampers 24 gele tongetjes 2 cM. lang en 3 mM. breed. Ieder tongetje heeft aan zijn voet een wit rond plekje en daar glinstert een droppel honig. Of zijn we aan den avond van een heeten zomerdag en ziet ge de droppeltjes niet, zet dan een paar van die ontbladerde bloemen in een glas water en den volgenden morgen vindt ge uw gouden kroontje voorzien van een kring van diamantjes!

Jammer maar, dat de insecten de bloem toch in den steek laten, zoodat ze bijna nooit rijpe zaden oplevert. Over het algemeen brengen de waterplanten het maar zelden zoover.