Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/190

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

168

om te zien of het een ooievaar of een reiger is — roodpoot bontmantel is al in Egypte of aan de Sjots — en de grauwe schrokkige hongerlijder moet hier maar zien, hoe hij den winter zal doorworstelen. De sloot draagt nog zijn groenen mantel, maar er komen kale plekjes in en vlekken ook. De plompbladen zijn weer donker, niet purpur bruin, zooals in Mei, doch vuilzwart — ze zijn aan 't rotten en zullen weldra wegzinken. Daar drijft ook kikkerbeet. Grijp er met de hand naar, dan kunt ge meteen voelen dat het water nog zoo kil niet is, als ge in dezen maand zoudt verwachten. Ge zoudt er nog wel in kunnen zwemmen, — als wij soms nog om 't een of ander belangrijks moeten waden, kunnen we het ook nog gerust doen — voor half November zit er geen kramp in het water.

Maar ge houdt reeds eenige kikkerbeet-rozetten in de hand en ge hebt het winter-mysterie van de plant al voor uwe oogen. Het komt natuurlijk weer uit de bladoksels. Een stuk of vier uitloopers zijn het, maar iets anders gevormd dan die in het voorjaar groeiden. De knoppen zijn grooter en vaster, de stelen korter. Houdt ge het plantje in het water, dan ziet ge dat die stelen ook niet horizontaal verloopen, maar onder het gewicht der zware knoppen naar beneden ombuigen. De voorjaarsknoppen ontwikkelden zich naar boven, deze echter zoeken den bodem. In een paar dagen laten laten ze los, zinken, en wachten beneden het voorjaar af. De oude plant kan nu ook gerust verzinken en vergaan.

Wat verder is een plek met fonteinkruid — crispus is het. Ofschoon het door zijn wortelstok er zeker van kan zijn, den winter te overleven, neemt het nog andere maatregelen. Zie maar naar de toppen der drijvende takken. Daar hebben zich wat blaadjes gevormd die veel korter maar tegelijk veel dikker zijn dan de andere. Ook staan