Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/193

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

171

ze veel dichter bij elkander. Als nu de drijvende takken gaan verrotten blijven deze toppen levend — ze zakken ook naar den bodem, waar de vergane bladeren een beschermend modderlaagje over hen heen vormen. Scheren zien we niet — die moeten we ook niet aan de oppervlakte, maar op den bodem zoeken. We vinden spoedig een ondiep plekje dat ermede bevloerd is, en wat zien we nu? De oude scheren zijn allemaal donker, sommige zijn al vergaan, maar daartusschen liggen honderden jonge scheertjes. Die overwinteren daar op den bodem, als volkomen plantjes. Eigenlijk zijn de winterknoppen van het fonteinkruid ook nog plantjes, maar minus de wortels, en wanneer we een winterknop van de kikkerbeet uit elkander halen, dan vinden we binnen de buitenste harde blaadjes, die een beschermend omhulsel vormen, ook een klein kikkerbeetplantje, maar dicht ineengedrongen, en kleurloos en stijf. Bij de drie planten, die wij gevonden hebben, komt het dus hierop neer, dat een verkleind plantje den bodem opzoekt en daar in min of meer gunstige omstandigheden den winter doorbrengt.

Die gunstige omstandigheden bestaan hierin dat de knoppen of planten (want de winterscheren zijn volkomen planten) kleinere afmetingen aannemen, dat ze bedekt worden door de overblijfselen der vergane oude planten en dat ze zooals Hydrocharis, soms in een beschermend omhulsel opgeborgen zitten.

Maar het is te koud om hier zoo stilletjes over al die dingen te staan keuvelen, en om zes uur is het donker. Laat ons nog eens verder zien. Daar is hoornblad ook, dat heeft zijn winterknoppen ook al klaar, op de mannier van het fonteinkruid, maar de verdeelde blaadjes zitten zoo dicht op elkander, dat ze afzonderlijk haast niet in het oog vallen — het geheel is een ruige bol. Nu weet ik nog ergens een