Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/197

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

(Door het formaat en de wijze van reproductie kon onder de
volgende teekeningen geen verklaring gedrukt worden
).

 
Blz.   5. De Gerande Waterkever (Dytiscus marginalis). Links, het mannetje. Rechts, het wijfje van de onderzijde gezien, haar eieren leggend aan den kop van een Ruppia-struikje. De drijvende plant, links, stelt voor: Kikkerbeet (Hydrocharis Morsus ranae); de bladergroep op den achtergrond: Waterweegbree (Alisma plantago.)
Blz.   17. Aan de rietstengels, links: een gaasvlieg en twee donacia's; tusschen de drijvende bladeren op den voorgrond drie ruggezwemmers, Notonecta glauca; aan de oppervlakte, achter een bloem van den waterranonkel (Batrachium,) een waterscorpioen (Nepa cinerea).
Blz.   23. De plant op het rotsje is Cyperus alternifolius, in de vaasjes: Isolepus gracilis; (op de bloemmarkten bekend onder de namen van cypergras en hanggras). De netring in de flesch is van den vorm beschreven op blz. 14.
Blz.   41. In het midden een kikkervischje (bullekopje, donderpad), aangegrepen door: links, de larve van de gerande watertor,—rechts, door de larve van de blauwvleugelige waterjuffer, Calopteryx virgo. Tusschen het drijvend fonteinkruid en 't pijlkruid een schaatsenlooper, Hydrometra. Onder een waterwants, Naucoris.
Blz.   61. Links en rechts Posthoorns, Planorbis. In 't midden onder water, een poelslak, aan een blad van de waterviolier, Hottonia palustris; aan de oppervlakte een poelslak, Limnaea stagnalis, tegen de lucht loopende.
Blz.   97. Het slotvignet, stelt een huisje van een kokerlarve voor, vervaardigd van wortelvezels en rietstukjes, met langere mossprietjes voor drijfkracht.