Naar inhoud springen

Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/44

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

32

voor wien zulke namen tot nu toe abacadabra waren, er een dienst mee gedaan heb.

 

Hebt ge nu in uw gerande torren roofdieren ontdekt, voor wie geen enkel dier in uw flesschen veilig is, dan zult ge wellicht meenen, dat een andere kever van ongeveer gelijken vorm, maar een centimeter grooter dan de gerande, en die ge misschien tegelijk met deze gevangen hebt, een even groot monster is.

En toch hebt ge dit glad mis; in de natuur moet ge altijd op verrassingen bedacht zijn, en niet gauw uit een paar voorbeelden een regel willen trekken; dat generaliseeren, zooals het wel eens genoemd wordt, zou u hier leelijk kunnen foppen; waarnemen alleen kan waarheid geven. Die andere kever, waarbij gij de gele omlijsting der schilden te vergeefs zoekt, en die den naam van "pikzwarte waterkever" dan ook terecht draagt, heeft een ander karakter dan de gerande. (zie fig. blz. 9).

Zij komen zoo weinig in geaardheid met elkaar overeen, als een half verwilderde huiskat, die zoo nu en dan op de vogelvangst gaat, met een lobbes van een new-foundlander of St.-Bernhardshond, die de wildste jongens op zijn rug paardje laat rijden, zonder ook maar even te knorren of de tanden te laten zien.

Zoo'n kever kunt ge gerust bij uw goudvisschjes, stekelbaarsjes of salamanders in de flesch laten: hij zal ze geen kwaad doen. Presenteert ge hem een stukje vleesch of eiwit, hij zal in de meeste gevallen beleefd bedanken; de groote, dikke, pikzwarte tor, hoe gevaarlijk hij er ook uitziet, is werkelijk een goedige lobbes — bijten doet de sul zoo goed als nooit.