Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/52

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

36

helderen over, dan vragen wij er de natuurvorschers naar.

Onderzoek maar eerst, of uw pikzwarte tor wel den geheelen kop aan de oppervlakte brengt. Neen, niet waar? Alleen een van de sprieten, nu eens den rechter, dan weer den linker. En vreemd, hij steekt ze eerst boven water en onmiddellijk daarop slaat hij de bovenste helft er van, die dikke knop met nog een paar leedjes, naar beneden terug in het water; de spriet schijnt gebroken, en de breuk raakt de oppervlakte.

Tot zoover gaat het waarnemen vrij gemakkelijk, maar nu verder. Gij en ik zijn al tevreden, als we zoover gekomen zijn, dat wij weten, dat de pikzwarte op die zonderlinge wijze de lucht opneemt met zijn sprieten.

Maar de natuuronderzoekers blijven bij zoo iets niet staan, zij moeten het fijne van de zaak weten, het hoe, het waartoe en waardoor; en zij zijn er achter gekomen. Die het eerst het naadje van deze kous heeft gevonden, heeft er heel wat turens en hoofdbrekens aan gehad; daar kunt ge u van overtuigen als ge de moeite wilt doen, met behulp van bijgaande teekening die merkwaardige inrichting eens even na te gaan.

 

Het figuurtje links stelt den spriet voor in rust, het andere in den stand van ademhaling. De geledingen 7, 5 en 9 daarvan zijn neergeslagen, 6, 5, 4, 3, 2 en het wortellid 1 dat aan den kop bevestigd is, zijn opgericht gebleven; de bovenste leden 9, 8, 7 onderscheiden zich van de andere, zoo als ge ziet, door sterke beharing en uitsteeksels; daartusschen blijft de lucht hangen, zij vormen met hun drieën een buis; het bovendeel 7 daarvan raakt de oppervlakte van het water; het ondereind — de punt van het laatste (9de) lid der spriet — ligt een eindje onder water; het pijltje wijst den weg van den luchtstroom, die