Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/179

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

157

Zou dus de zonnedauw geen water op kunnen zuigen? Dat wel, en zelfs veel; maar dat er zoo weinig wortels te zien zijn, wijst er toch al op, dat het er eenigszins anders mee gesteld is.

Denk eens, onze mooie planten in de schotel wortelen niet in de aarde, maar tusschen vochtig mos, en niet eens diep. In het water, dat we in de schotel deden, zijn geen voedingszouten opgelost; (die kent ge al uit de eerste afdeeling van dit boekje) en wat er in 't vocht tusschen het mos nog voor voedsel aanwezig mocht geweest zijn, is al lang verbruikt.

"Dan doen we er weer opnieuw in."

"Ga uw gang.—Hoe is 't afgeloopen?"

"Ze zijn zoo goed als dood."

Leelijk genoeg, maar de les is een tochtje om nieuwe te halen, waard.

"En dan geen voedsel geven?"

Probeer het; maar denk er om! Als ge meent, dat de planten zullen leven van het voedsel, dat zich in 't vocht tusschen de mosblaadjes bevindt, moet ge natuurlijk een flinke, dikke laag steken, en die goed vochtig meebrengen. Dat kan een aardige proef worden. Graaf dan meteen een orchidee uit; een orchis incarnata of een latifolia, dat doet er niet toe, of anders van elke soort één. Want de proef met de Drosera-voedering duurt wat lang, en door die orchideëen hebben we onder de hand weer gelegenheid tot andere interessante waarnemingen. We kunnen zoo'n hooge vleeschkleurige bloemtros, die uit de verte wel wat van een hyacinth heeft, midden in de schotel met zonnedauw zetten. Met wat geluk vindt ge een orchis, die in een pol haarmos staat, (dat den-achtige, donkergroene mos met grijze, viltige mutsjes op, Polytrichum is zijn Zondagsche naam).

De kans op zoo'n vondst is net zoo groot als op eigen