Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/211

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

189

ons, houd u onbeweeglijk! Daar komt hij weer aan; nu bezoekt hij een andere plant; wacht nog een oogenblik tot hij daar goed aan 't werk is; kruip nu maar dicht bij. Wat een haastige ijver toont dat diertje!

Bemerkt gij dat? De stuifmeelklompjes staan niet meer recht op, ze zijn onderwijl voorovergebogen.

Kijk, hij drukt ze met de kop juist tegen de stempel, hij bestuift de bloemen; zijn geheele kop ziet geel; hij heeft een gepoederde pruik gekregen.

Maar het stuifmeel hindert hem zeker aan de oogen; zie hem wrijven met zijn pooten; daar valt al een gaaf klompje op het orchideëenblad; dat is verspild, verloren.

Zie, daar is alweer een ander bezig; daar vlak voor u, in die nog niet eens geopende bloem. Bemerkt ge wel, hoe makkelijk hij op de onderlip zit als een ruiter te paard? De twee pooten aan weerszijden, de andere twee om de bloem geklemd. Onthoud goed welke bloem het is, we zullen hem afplukken.

Hier is de bloem; houd nu de spoor eens tegen het licht. Bespeurt ge niet drie of vier doorschijnende lichte puntjes? Daar hebben de hommelkaken de binnenhuid van de spoor opengescheurd om de honig machtig te worden; want... honig is er wel; niet open en bloot voor elke liefhebber, maar verborgen tusschen de wanden van de spoor; alleen de sterke hommelkaken konden die toegankelijk maken voor de insectentong.

Wat kost het een moeite, zoo diep met de kop binnen te dringen, dat de kaken binnen in de spoor vat kunnen krijgen! Maar daardoor moet de kop wel stevig en lang tegen het kommetje met vocht drukken; het vocht met de hechtschijfjes van de meelklompjes, raakt de kop daardoor des te zekerder, en.... is die geraakt, dan zitten ze vast; want het vocht verhardt, wonderlijk genoeg, dadelijk buiten het kommetje.