166
witte nekvlek en de leigrauwe rug maakten spoedig een eind aan elke twijfel.
Vaak is 't me gebeurd, dat ik alle meezensoorten (minus ’t baardmannetje) in één boom bij elkaar zag: de koolmees, de dennemees en de kaasmees met hun zwarte kapjes, de kuifmees met zijn steek, de pimpel met zijn blauwe muts en de staartmees met zijn witte kop. Jonge staartmeesjes hebben, zooals ge weet, zwarte streepen boven hun oogen; enkele behouden die hun leven lang.
Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat waren heele troepen van die montere vogeltjes bezig in de boomen: ik durf gerust te zeggen, dat er duizenden in die Montfer- landsche bosschen hun zomerverblijf hielden.
't Is niet gemakkelijk, ’t aantal wilde dieren in een be- paalde streek zelfs maar bij benadering te begrooten, vooral niet, als er veel zijn.
Hoeveel mieren wonen er b.v. in een nest? Dat is met geen mogelijkheid te zeggen, waarschijnlijk is menige mie- renstad volkrijker dan Londen of Parijs. Ik heb eens gepro- beerd, de bevolking van mijn Zeddamsch nest te schatten. Op de vier wegen, die naar buiten leidden, bleef de drukte tot op een meter of vijftien afstand van ’t nest zoowat even groot; daarna was ’t te merken, dat de arbeiders zich gingen verspreiden en ik heb duidelijke bewijzen, dat zij zich vaak minstens anderhalve K.M. van ’t nest verwijderden. Dit was gemakkelijk na te gaan, omdat er een half uur in de omtrek geen tweede nest van Formica rufa te vinden was.
Nu nam ik een stukje gegomd papier van een dM. lang en legde dat op een der wegen, op een gedeelte, dat op 't oog niet drukker of minder druk begaan werd, dan de overige. Dat deed ik tienmaal; er bleven aan ’t papier kleven 38, 44, 39, 38, 32, 34, 47, 40, 45 en 41 mieren; dus ge- middeld 40 mieren per d.M. Op die vier brokjes weg bevon-