190
te pakken en voert ’t met zich, honderd meter ver, en ’t volgende jaar slaan de jonge dennetjes midden op de hei op, zonder dat iemand ze er gezaaid heeft.
Op zonnige dagen in ’t voorjaar hoort ge overal in ’t bosch de dennekegels opengaan. Er komt geen eind aan ’t geknetter en ’t bosch is vol van dwarrelende zaadjes. Bij sparappels vallen ze er niet zoo gauw uit; er zijn kegels, die tot in de zomer toe hun zaden nog houden, ondanks wind en zonneschijn.
Maar daar weet de natuur wel raad op. Nu komt er een werkman, die voorzien is van een apart tangetje om de zaden los te maken.
Ik bedoel de kruisbek. ’t Is nog niet zoo heel lang geleden, dat ik die zonderlinge en wijdvermaarde vogel voor ’t eerst van mijn leven in de sparretoppen aan 't werk heb gezien. ’t Was vlak aan de ingang van die mooie buitenplaats "Flevorama”, dicht bij Naarden. Daar staan aan de Zwarte Weg (’k weet niet of hij zoo heet, maar ’k noem hem zoo, omdat hij werkelijk zwart is) een paar dozijn bijzonder mooie sparren, en op een heete Zaterdag- middag in Juni waren daar de kruisvinken bezig. ’t Kostte ons heel wat tijd, om tot ’t besef te komen, dat daar werkelijk kruisbekken waren, want in de boeken lees je altijd van kruisvinken-bezoeken in de winter en dat ze wel broeden, als er nog sneeuw ligt, wat allemaal zeer juist is en wel te begrijpen ook. Want die vogels hebben geen vaste broedplaats en geen vaste broeitijd, maar zwerven van ’t eene naaldbosch naar 't andere. Waar maar over- vloedig veel coniferen-zaden te krijgen zijn, toeven zij graag en dan letten ze niet al te veel op de kalender, als ze eens in een streek zijn, waar ’t hun zoo goed bevalt, dat ze er wel broeden willen.
t Zal me benieuwen, of ze in ’97 ergens in Nederland