Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/226

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

200

We hebben nog niet lang onder de boomen rondgescharreld of we hooren "klap, klap” boven ons hoofd, Dat is een eek- hoorn, die krachtig een tak vastgrijpt om zich, als ’t hem past, uit de voeten te maken. 't Is een oude, hij ziet er tamelijk haveloos uit en zijn staart is kaal; in zijn donker flikkerend oog staat duidelijk te lezen, dat hij ons niet ver- trouwt en dat zulk gezelschap in de bosschen hem alles behalve welkom is.

Met een luide kreet snelt een van de jongens op de boom toe en begint hem te schudden, alsof hij een boom met rijpe pruimen onder handen had.

Eekhoorn vliegt op en klautert al waggelend langs een wijd uitstaande tak, neemt een sprongetje en zit in een andere kroon. Maar een paar jongens schudden ook die heen en weer, zoodat hij er zich niet op houden kan en naar een derde boom moet vluchten. En nu begint er een dolle jacht. Dat is een hollen en draven en roepen zonder einde. Je moet een oogje op de eekhoorn houden en tegelijk oppassen dat je geen blauw oog oploopt tegen een denne- stam. Onze aanvoerder deelt bevelen uit naar alle kanten en ik word door hem waardig geoordeeld, om op te passen, dat ’t beest niet in een oude pijn kan komen, die daar midden tusschen de jongere boomen in staat. "Daar is geen verwikken of verwegen aan, zie je” zegt mijn vriend, "als hij daar eenmaal in zit zijn we hem voor goed kwijt.”

Maar de eekhoorn zelf kent zijn bosch op een prik en weet ook, waar die dikke pijnboom staat. ’t Wordt een prachtig gevecht, we zijn eigenlijk doodmoe, maar ook de eekhoorn is uitgeput. Zijn oogen puilen van angst uit 't hoofd en ’t schuim staat om zijn bek. Ondanks ’t jacht- vermaak en de onbetwistbare schadelijkheid van ons wild krijg ik toch medelijden met ’t arme dier, en als het hem eindelijk gelukt, mij te verschalken en zijn veilige schuil-