63
Als we over een poos de bloemen van de dopheide en wat later van de struikheide eens samen bekijken, zult ge wel merken, dat de kraaiheide, wat de bloemen betreft, weinig familie-trekken met zijn beide naamgenooten gemeen heeft; in een boek over plantkunde moet ge hem niet in de buurt van de erica’s, de heideplanten, zoeken; daar staat hij ver van daan en heet dan Empetrum nigrum. En toch . is hij op onze heidevelden een gewone buurman van Erica en Calluna, zooals de dop- en de struikheide op hun Zondagsch heeten.
Wel blijft Empetrum, onze kraaiheide, bijna overal in de minderheid; ge treft hem soms hier en daar aan de voet van een heuveltje of in een dal zooals dit, in groote hoe- veelheid aan. Wanneer ge echter, zooals ik hoop, in het vervolg de heide wat meer aandacht gaat schenken, dan ge tot nu toe gedaan hebt, kunt ge het wel eens treffen, ge- heele hellingen en heivelden bijna uitsluitend met deze heidesoort begroeid te vinden, en dat is vooral in ’t voor- jaar een frisch gezicht. Zoo weet ik bij Hattem op de heuvels van Molecaten een paar hellingen en zandige dalen waar kraaiheide de heide is. Midden in het stuifzand vindt ge er soms bosjes van Empetrum.
Aan deze plant zijn vooral de bladeren merkwaardig. Zij zijn rol-rond, zult ge zeggen, zooals van sommige ui-soorten ; en toch is dit slechts gezichtsbedrog. Bezie zoo’n blaadje maar eens oplettend. Aan de onderzijde van het rolletje bemerkt ge dan een wit streepje; en als ge een weinig op het blaadje drukt, ziet ge, dat het een spleet is. Snijdt ge nu zoo’'n blaadje dwars door en legt ge het onder een sterk vergrootglas dan krijgt ge op de doorsnede een figuur, zooals ge hierachter geteekend ziet.
De twee helften van het blad zijn naar beneden omgekruld en de randen sluiten bijna aan elkaar. Op de smalle spleet,