Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/8

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

2

Het steenen huis had jaren lang leeg gestaan; geen arbeider had er zelfs ook maar aan gedacht, het in huur te vragen, want.... het was er niet pluis.

De vroegere bewoner was een zonderling geweest, waar- van allerlei rare dingen verteld werden; hij las soms tot laat in de nacht in dikke boeken; dat had een boer, die eens door een luikspleet gluurde, zelf gezien; hij sprak onder het loopen vaak hardop met zich zelf, maar haast nooit met de buren; hij droeg de eene dag een pet, de volgende een hoed; er kwamen soms heeren uit de stad bij hem in huis, en wat het gekste was, hij liep, net als een kind, op de hei de vlinders na en plukte bloempjes; ook nam hij allerlei vergiftige beesten, tot slangen toe, in zijn jaszak of. in een lange, groene trommel mee naar huis,

Dat waren al raadselachtige dingen genoeg voor de boeren, om hem uit de weg te gaan, en achter zijn rug allerlei kwaads van hem te fluisteren.

Toen er in een strenge winter dagen lang geen rook uit de schoorsteen opsteeg en de luiken gesloten bleven, ging een van de buren de veldwachter waarschuwen. Die ging hulp halen uit het dorp, en de politie vond de oude man met een boek in de eene en een gedroogde bloem in de andere hand dood op zijn bed liggen, net of hij zooeven in slaap was gevallen.

Na de begrafenis werd het huis gesloten en alles wat er zich in bevond, werd gelaten, zooals het was.

De kinderen bleven op een afstand van het spookhuis, de ouderen wierpen er in het voorbijgaan een schuwe blik op, maar praten deden zij er liefst niet over; totdat op een mooie morgen. tot groote verbazing van alle menschen de luiken openstonden, de roestige putketting knarste, en Kruiden-Marie verscheen.