136
Dit is alles zeer mooi en gemakkelijk te zien.
De bovenkaken vallen eveneens zeer spoedig in 't oog en als ge die met een stevige speld naar weerszijden opent, vindt ge ook de mondopening zelve, die door een paar witte vliezen omgeven wordt, welke de sierlijke namen dragen van epipharynx en hypopharynx.
Bekijkt ge de tong onder een goed vergrootglas, dan ziet ge dat zij bestaat uit honderden fijne ringetjes en dat elk ringetje een krans van haartjes draagt. De uiterste spits van de tong is weer anders gevormd en scheef afgeplat. Ook ziet ge dat een heel fijn kanaaltje door 't binnenste van de tong loopt van 't begin (bij de kin) af, tot aan het einde. Vroeger meende men, dat de honig door dat fijne kanaaltje "vanzelf" omhoog kwam, zooals vloeistoffen in heel fijne buisjes dat wel meer doen. Maar een heel geleerd en verbazend vlijtig man, die meer kon dan thermometerschalen in tachtig verdeelen—ik bedoel Réaumur—heeft aangetoond, dat de zuigerij heel anders in zijn werk gaat.
De hommel likt met den top van zijn tong den honig op, die dan door de kringen van haartjes wordt vastgehouden en door beurtelings uitzetten en inkrimpen van de tong zelve hoogerop wordt gewerkt in de buis, die gevormd wordt door de beide uiteinden van de bovenkaken en door de liptasters. Zoodra de honig aangekomen is bij 't begin van de tong, bij de bijtongen dus, dan brengt de hommel die plek juist voor zijn mondopening en haalt dan door de