32
en zich een nieuw huisje hebben gesponnen op de plant; die bovendien al voor een deel verorberd is.
Nog eenige raadgevingen, die tot het welslagen zullen bijdragen; neem nooit natte bladeren, dat maakt de rupsen ziek; licht elken dag voorzichtig het fleschje, met tak en rupsen uit de groote flesch en ontdoe die van de zwarte korrels, die op den bodem liggen; ge begrijpt wel, wat dat zijn. Doet ge dit niet, dan ziet in twee dagen die korrels overtrokken met een witte draderige stof; daaruit schieten al heel gauw steeltjes met witte koppen op, het zijn schimmelplanten; die knopjes springen open en slingeren op de rupsen in de flesch een menigte voor het bloote oog onzichtbare korrels; die zaden of sporen ontkiemen op de rups; draden dringen in zijn lichaam, en, zoo ze hem al niet dooden, dan komt er toch nooit een gave vlinder van. Het is beter, vooral om schimmelvorming tegen te gaan,—de flesch niet te sluiten en ze buiten te laten staan; de rupsen kruipen er niet uit, zoolang ze voedsel hebben, al steekt ook de voedingsplant boven de flesch uit.
Wanneer ge nieuw voedsel geeft, trek dan nooit de rupsen van de bladeren af, waarop ze zitten te vreten; maar plaats het frissche blad naast het oude; de rupsen kruipen spoedig over; dan verwijdert ge natuurlijk het oude takje; maar niet weggooien, voor ge blad voor blad hebt nagekeken. Want het is best mogelijk, dat ergens in een hoekje een rups hangt; zwartgroen, juist zooals de dorrende brandnetel. Die rups heeft zich daar opgehangen,