Pagina:Heimans&Thijsse1907VanVlindersBloemenEnVogels 3rdedition.djvu/81

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

75

Op een paar schreden afstand van zoo'n aangetasten netel gekomen, bemerkt ge, dat hij op verschillende plaatsen als ingesponnen is door een warnet van roode en witte draden.

Het zou u moeilijk vallen dat kluwen te ontwarren; voor het branden door de netel behoeft ge thans niet meer te vreezen; de half gestikte netel doet geen kwaad meer; al voelt ge misschien nog den steek, er komen meestal geen brandblaren meer opzetten; hij is machteloos geworden.

Vergeet niet een stuk van den netel met woekerdraden en al van de geheele plant af te nemen. Al dadelijk bemerkt ge, hoe het komt, dat die draden zooeven niet los wilden laten; op sommige plaatsen komen namelijk uit de draad ronde kussentjes te voorschijn, waarmede de woekerplant zich aan den netel vastzuigt; daarom worden ze dan ook zuigschuifjes genoemd.

Op andere plaatsen, niet tegen den netel aangedrukt, ziet ge dichte kluwens van rose bolletjes; dat zijn de bloemen; van boven is er een opening in enkele bolletjes, sommige zijn geheel opengesprongen, andere zijn al weer verdord en laten, als ge ze stuk wrijft, een fijn poeder zien; dat zijn de zaden van het warkruid; zoo heet onze woekerplant.

Neem eens eenige van die droge bloemen in een goed gesloten doosje mee, om ze in 't voorjaar in een bloempot te zaaien.

Het zal wel dadelijk uw opmerkzaamheid trekken, dat deze woekerplant, die de brandnetel zoo liefelijk omstrengelt,—duivelsnaaigaren noemen de boeren hem,—geen spoor van een groene kleur vertoont; geen bladeren, geen stengels, geen gewone takken: niets dan roodachtige draden met witte hechtschijfjes en rose bloemen. Hoe dat zoo komt? Wel, dat ontbreken van de groene kleur is juist het beste kenmerk van een woekerplant, van een plant,