Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/148

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

142

in stilte een kindje grootbrengen, staan een vijftal jonge lorken, die er zoo gezond en welvarend uitzien alsof hun wortels nog nooit Amsterdamsch grondwater geproefd hadden.

Wel heb ik eens gedacht, of Artis soms ook nog net het allerverste uitloopertje van 't Gooische zand zou bezet hebben; er wordt immers ook wel beweerd, dat in een deel van de Oosterparkstraat om dezelfde reden niet geheid behoeft te worden. 't Is moeilijk uit te maken. Maar wat de oorzaak ook moge zijn, de boomgroei in Artis is buitengewoon voor Amsterdam: dat getuigen de uitheemsche gingko en de cypressen, zoowel als de ahorns en de platanen, die nog elk jaar topscheuten maken, zonder van die verdachte kale pieken omhoog te steken.

Op die simpele twaalf bunder, die Artis beslaat, is zulk een verscheidenheid van boomen te vinden, dat niet alleen alle Nederlandsche soorten door flinke exemplaren vertegenwoordigd zijn, maar er bovendien een groot aantal uitheemsche vormen als bloemheesters of als heusche boomen te vinden zijn. Er zijn meidoorns met stammen van belang, roode eschdoorns, die boven de hoogste gebouwen uitsteken. Vooral die bij de oude bestuurstent, in 't klimop verscholen; ook die tegenover de wilde ezels zijn reuzen in hun soort. Daar dichtbij staan een paar kastanjes en gaaf bladige lijsterbessen, wier gelijken eerst aan den duinkant te zoeken zijn.

Toch is Artis in de verste verte geen boomkweekerij; de verdeeling en groepeering van het hooge hout is zoo mooi als iemand maar wenschen kan; 't is als een oude keurige buitenplaats midden in de huizenzee; en wie niet met de wetenschap binnenkomt, dat Artis een zeer rijke diergaarde is, zou kunnen meenen, dat de tuin hoofdzaak was en de dieren er alleen hier en daar ter opluistering bij-ingebracht