Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/166

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

XXV.

Mimicry.


 

Als iemand, die van het dierenleven in de vrije natuur nooit veel notitie heeft genomen, door populaire lectuur opgewekt, eindelijk in der haast stok en hoed grijpt en er op uittrekt, vastbesloten om zelf dan toch ook eens wat van die interessante dierenwereld van veld of bosch te zien, dan komt tien tegen een zoo iemand thuis, al naar zijn aard, gloed-nijdig of onverschillig voor verdere natuurwonderen.

Hij heeft geen ander beest onder de oogen gekregen, dan een kikker, drie witjes en een tor en nog een paar musschen of andere tamme en menschverachtende vogels, die je even goed door de glazen van je serre kunt bekijken. En die boekenschrijvers heeten voortaan overdrijvers, opsnijders, en om geen juister woord te mopperen: fantaseerders.

Alsof de dieren van bosch en hei gedresseerd waren om hun kunstjes te vertoonen voor de eerste de beste, die zich wel eens een enkelen keer verwaardigen wil naar hen te komen kijken!

Neen, zoo gemakkelijk gaat het niet. Wie in ernst verlangend is met eigen oogen wat te zien van het vrije leven der dieren, de kleinste dan uitgezonderd, moet eens en voor altijd het volgende onthouden.

Alle dieren die vrij en frank werkelijk in het wild leven,