Naar inhoud springen

Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/172

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

XXVI.

Statoliethen of Otoliethen.


 

Zonderling, hoe iets, dat wij eigenlijk allang voor goed vergeten zijn, een voorval uit onze eerste schooljaren, soms door een toeval weer in herinnering kan komen. Zoo zijn mij onlangs twee dingen weer helder bewust geworden, waaraan ik stellig in geen dertig jaar heb gedacht; twee dingen, die schijnbaar niets met elkander te maken hebben en toch elkaar hebben opgeroepen in den geest.

't Eerste is een merkwaardigheid van een buurjongetje, dat je zoo lang in 't rond mocht draaien als je wilde; hij werd nooit duizelig en hij viel ook niet in 't zand, als wij hem opeens loslieten. Het spelletje bestond in 't ronddraaien om elkaar of onszelf, hoe langer hoe sneller, totdat we opeens stilhielden; en dan moesten we probeeren staande te blijven, door dadelijk den anderen kant op te draaien. Meestal viel je onderste boven en dan steeg het grasveld ten hemel als een berghelling, en de boomen en de molens lagen horizontaal op den grond; kortom je wist niet meer, wat onder of boven was. leder kent dat weeë gevoel van geen invloed meer te hebben op de richting, die ons lichaam belieft aan te nemen; alcohol en nicotine en andere organische vergiften kunnen ook een dergelijke uitwerking hebben.

En 't tweede, dat mij te binnenschoot was een bijgeloovig