Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/174

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

166

еn bij 't zoeken slapende werd aangetroffen in een droge sloot, op zijn rug liggend met de beenen ómhoog, het hoofd omlaag tegen den schuinen kant op. En nu, ik weet nog best, dat wij dit beschouwden als een slimme streek, om de gehoorsteentjes onopzettelijk te verliezen. Dat alles schoot mij successievelijk te binnen niet lang geleden bij een studie over otoliethen. Dat zijn kleine of grootere kalksteentjes of kristallen, die bij de meeste dieren aanwezig zijn en zetelen in of dicht bij 't gehoororgaan; bij enkele dieren ontbreken zij, of zijn ze in andere lichaamsdeelen geplaatst.

De gehoorsteenjes, otoliethen, of nu beter statoliethen, hebben met het gehoor of het hooren minder te maken, dan de plaats, waar zij bij vele dieren gevonden worden, zou doen vermoeden. Ze behooren stellig voor sommigen in 't geheel niet tot het gehoorwerktuig, maar tot het orgaan van een anderen zin, die het dier in staat stelt, zich te orienteeren omtrent zijn eigen houding in de ruimte; een evenwichts-zin, om zoo te zeggen.

Bij den mensch bevindt zich een orgaan, dat als statolieth wordt aangeduid in den voorhof van het binnenoor. Als de gehoorzenuw, na een tak afgegeven te hebben voor 't slakkenhuis, de drie cirkelvormige kanalen binnen zal treden, gaat hij eerst om een paar harde witte plekjes, die in de voorhofzakjes zijn gelegen. Bij microscopisch onderzoek blijken deze witte stipjes te bestaan uit een menigte uiterst kleine kristallen, die door een vochtige of geleiachtige organische stof bijeen worden gehouden. Deze statoliethen, in verband met de drie richtingen der drie kanalen van 't binnenoor worden wel beschouwd als het zintuig voor het evenwicht van den mensch. Zekerheid is daarvan moeilijk te krijgen. Een mensch heeft zooveel andere middelen om zich te orienteeren omtrent boven