Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/187

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

179

da ist es wünderschön. Ein halb Stündchen nur von der Stadt."

Dat beloofde iets. Die bescheiden naam! En als de natuurmenschen de natuur wonderschoon noemen, dan moet het er al heel mooi wezen. Het half uur was een boerenhalfuur; maar aan die taxaties zijn wij in ons land ook gewoon. De weg was mooi, een zwak steigende kastanjelaan met een beekje langs den kant, een landschap van het karakter als bij ons te Oldenzaal aan de Lutte of van Gulpen naar Mechelen (Z.L). Eerst heuveltjes in de verte. Dan langzamerhand wat hooger steigend terrein en hooger bosch, sparren vooral; eindelijk een wijde naar 't Oosten steil steigende vlakte, mooi omlijnd met heuvels, die wij Hollanders al vast maar bergen noemden. Een breedere bergbeek met bodemkeien, waar omheen hier en daar wat water rondhuppelde en slingerde, kwam ons op zij.

Veel wandelaars uit Seesen passeeren ons; ze zijn aan vreemdelingen gewoon, dat blijkt uit de weinige notitie die zij van ons, onze plantenbussen en andere ongewone bagage nemen. Aan den linkerkant op eens een soort van park met etages: bosch met vijvers, vol kroos en riet in de vlakte; slingerpaden tegen hooge hellingen op.

Nog altijd zochten wij naar een herberg rechts van den weg, die aanspraak kon maken op den naam van "Grüne Jäger"; eindelijk op een slingerbocht rijst een nieuw en hoog gebouw met talrijke vensters voor ons, de gevel prijkend, in groote gouden letters, met den naam van Kurhôtel.

Hij ligt er prachtig tegen een bijna zwarte berghelling, die grijsroode baksteenmassa met zijn lichtgele kozijnen; uitwaaiende witte binnengordijnen, als wolkjes, die zwarte diepten omlijsten; gesloten vensters, die door de avondzon begloeid