Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/218

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

210

mooie berglandschap. Ik voelde dat ik duizelig werd en bij de eerste de beste rotspunt, die de trap bijna raakte en even een leuning vormde, greep ik me vast en hield me tegen. Ik riep: "stop, stop!" "Loop door, loop door!" schreeuwden de luidjes achter me, maar ik kon niet meer; één oogenblik later kwam de schok en hingen wij drieën als een klomp, geplakt tegen den steenen muur. We lachten hartelijk van de schrik, en besloten eens te rusten. De steenen trede, die was wel wat vuil en nat; daarom een eindje tegen de overhellende rots opgeklauterd en eens uitgeblazen.

We waren zoo wat op de hoogte van de boomkruinen, waarop we een paar uur te voren van de Bromberghöhe neergekeken hadden. Die steil uit het dal opstijgende steenhelling hadden we nu voor ons op een drie honderd meter afstand. Daartusschen, afdalend van een derde van den top zoowat, liep een hellende vlakte met bosch begroeid langs onze zitplaats en schoof verder naar links in de diepte weg. Achter ons stegen begroeide rotsen als terassen omhoog naar den grooten weg, die in slingerbochten met veel minder verval naar Lautenthal voert. Ook dat was een heel belangwekkend gezicht voor ons laaglanders; die opeenstapeling van hoekige grillige blokken, begroeid met allerhande struiken, met koraalvlier vooral, waarin de bloedroode trossen gloeiden als vuur; overal: afhangend in guirlandes, bloeiende witte clematis; en op de kale punten weer de roode fakkels van vingerhoedskruid.

Maar veel mooier en indrukwekkender werkte het schouwspel tegenover ons. Daar lag het lange en breede glooiende bosch, steunend tegen den ontzaglijk hoogen witten rotswand, als een groote tuin aan de binnenzijde van een kasteelmuur. Geen effen hellende mosbodem evenwel; maar een sterk golvende, met hier en daar donkere diepten, geheimzinnige